Persephone’s granaatappel
Hoofdstuk 1
Het ontstaan van de
mythe en haar voorganger
Wanneer westerlingen het woord mythe horen denken ze meestal aan
het Griekse Pantheon met zijn goden en godinnen zoals, Zeus,
Hera, Ares, Aphroditè, Hades en Persephone. Fascinerende wezens
die niets menselijks vreemd was. Hierdoor lijkt het wel alsof ze
nog steeds onder ons zijn en eigenlijk is dat ook zo. Al wonen
de goden heden ten dagen niet meer op de Olympus. Ze zijn
nedergedaald en geïncarneerd in de stralende sterren van het
heilige woud – Hollywood - en wonen in de stad der engelen:
Los Angelos. Hét Mekka van de filmindustrie.
Wat schuilt hier niet een belangrijke betekenis in!
De goden zijn altijd projecties geweest van oerbeelden die wij,
in een nooit stoppende stroom impulsen, nog steeds op het
immense scherm van onze binnen- en buitenwereld afspelen.
Zo was dat in de tijd der Grieken. Zo is dat nu en zo was dat
bij de bakermat van onze beschaving in het weelderige
moerasgebied van de Euphraat en de Tigris. Waar de mens niet
alleen letterlijk genoeg voeding en inspiratie opdiepte uit het
rijk der vissen, maar - en dit is zeker niet minder belangrijk -
dat ook in overdrachtelijke zin deed.
Vanuit de rijke overvloed van deze moerasdelta begon de westerse
beschaving zich te ontwikkelen en konden wij uitgroeien tot de
moderne mens van nu. Een mens die eigenlijk geen zee te hoog
gaat en geen ruimte te ver blijkt te gaan. Maar ook de mens die
aan de ene kant nog steeds wordt beheerst door mythen uit het
allereerste begin en dat, aan de andere kant, ten stelligste
ontkent.
In dit schrijven zullen we proberen dit proces te verduidelijken
aan de hand van de mythe Van Pluto en Persephone. Een mythe, die
mijns inziens, altijd op de achtergrond is gebleven, terwijl ze,
meer dan wij misschien vermoeden, niet alleen vroeger onze
ontwikkeling bepaalde, maar dat heden ten dagen nog steeds doet.
Als we deze mythe willen uitdiepen zullen we haar betekenis
beter begrijpen als we niet meteen in de Griekse beschaving
duiken, maar eerst teruggaan naar de bakermat. De
voorchristelijke, zogenaamd heidense, periode. Deze is nagenoeg
onbekend voor de mens van deze tijd. Niet alleen omdat het
allemaal erg lang geleden plaatsvond. Maar vooral omdat het
christendom er zorgvuldig op heeft toegezien dat alles in de
vergetelheid is geraakt.
Als men objectief naar het verleden kijkt wordt duidelijk dat
dit indertijd functioneel was voor de ontwikkeling van de
mensheid, maar wij, moderne mensenkinderen, hebben tegenwoordig
zeer geavanceerde hulpmiddelen tot onze beschikking waarmee we
veel nieuwe informatie over dat vroege begin tot onze
beschikking krijgen. Mede hierdoor komt er steeds meer
belangstelling voor de wereld van de oermoeders en wellicht
helpt dit ons de cirkel rond te maken.
Mijns
inziens zou het een goede zaak zijn als wij de wereld van de
logica - het mannelijk verstandsdenken - zoals ons dat door het
christendom is bijgebracht niet langer een zó alles
overheersende plaats geven dat onze arme hersenpan er bijkans
van kraakt.
Zou het niet beter zijn om die overdreven, rationele benadering
van het leven te integreren met de verloren gewaande wijsheid
van de moedergodinnen, die ons al zo vroeg leerden de
vegetatieve wereld der instincten en de intuïtie te gebruiken?
Zeker nu de moderne mens over de technieken en inzichten
beschikt waardoor wij in staat mogen worden geacht de twee
werelden eindelijk met elkaar te kunnen laten samensmelten in 'het
heilige huwelijk der tegenstellingen'.
Laten
we daarom eerst eens kijken naar een van de allereerste mythes.
Hierin werd het begin van álles gesymboliseerd. Het
schitterende van dit simpele verhaal is dat wij, duizenden jaren
later, bij de aanvang van het Christendom dezelfde symboliek
opnieuw tegenkomen. Waaruit blijkt dat de oerwaarheid in onze
diepste ziel niet verandert. Het is de franje erom heen, oftewel
de wervelende beweging van het leven, die de evolutie in ons
denken veroorzaakt.
Het begon allemaal met het verhaal van twee vissen die op de
bodem de rivier een schitterend ei vonden. Ze begrepen dat dit
ei niet in de vissenwereld thuishoorde en daarom duwden ze het
met vereende kracht omhoog naar de oever van de rivier.
Vervolgens
vloog er een stralende duif over. Deze begreep dat het ei wel
was bevrucht maar niet uitgebroed kon worden. Ze daalde neder en
koesterde het ei tot de tijd rijp was om open te breken. Op welk
wonderbaarlijk moment de geboorte tot stand kwam van de
Soemerische godin Atargatis. Zij kwam niet alleen. Aan haar hand
hield ze haar kleine zoon, die de vorm van een vis had en
Ichthys = vis werd genoemd. Het was de jongen die later zou
uitgroeien tot haar prins-gemaal en in een nog veel later
stadium van onze ontwikkeling op eigen benen zou komen te staan.
Zodat hij, in de vorm van de man Jezus, voor een grote
omwenteling in onze geschiedenis kon zorgen.
Tijd
om even stil te staan bij de diepere betekenis van dit kleine
verhaaltje.
Op de eerste plaats zien we die immense, collectieve oerzee der
instincten en intuïtie. De bron van onze emoties die in dit
stadium nog niet gecontroleerd werd door geest. Ze was slechts
een weerspiegeling van de onbewuste collectieve roes en kende
nog geen sprankje individualiteit. Deze moest nog helemaal
opgebouwd gaan worden en om dát mogelijk te maken lag op de
bodem van die 'zee der onbewuste inhouden' het ei der
mensheid te wachten. Het waren de vissen, de vertegenwoordigers
van onze vegetatieve wereld, die instinctief en intuïtief
aanvoelden dat het ei omhoog moest worden gestuwd naar ons
bewustzijn, zodat het daar op zijn plek zou kunnen vallen. Hier
hield de bemoeienis van de vissen op, want zij konden zich
alleen uiteenzetten binnen dat oeverloze, watergebied der
emoties.
Wetend dat het ei niet kon worden uitgebroed zolang het niet
werd gekoesterd door geest nam hierna een hemellichaam, de duif,
het karwei over en zij broedde het geduldig uit.
Later in het christendom vinden we dezelfde symboliek terug. Nog
steeds zien we daar dat het ei der mensheid de
vruchtbaarheid van lichaam en geest symboliseert. Ook had men
niet vergeten dat alle begin uit de vegetatieve wereld der
emoties voortkwam.
Als na verloop van tijd de kleine zoon zijn moeder ontgroeit, en
duizenden jaren later in de evolutie opstaat als de jonge man
Jezus, zien wij, als hij aan het kruis hangt, een verwijzing
naar zijn oorsprong. Op een klein bordje boven zijn hoofd staat
zijn naam ingegrift: Ichthys = Grieks voor vis.
In het christendom spreekt men ook nu nog over het nederdalen
van de heilige geest die, in de vorm van een duif, vrede en rust
brengt.
Zo zien we dat er nog steeds gebruik gemaakt wordt van dezelfde
vroege symboliek, maar welk een verschuiving heeft er niet
plaats gevonden sinds de geboorte van de kleine vissenjongen -
die zolang aan de leiband van zijn moeder liep en duizenden
jaren evolutie nodig had om van haar los te komen - tot de
transformatie van de man Jezus. Die pas tot volle wasdom kon
komen op het moment waarop hij zijn kleine 'ik' offerde
om op te kunnen gaan in dat majestueuze rijk der geest.
Gesymboliseerd door de figuur van de almachtige vader.
Toch is ook op dit belangrijke keerpunt in de evolutie van ons
bewustzijn de uitstraling van die eerste moedergodin nog steeds,
zij het flauwtjes, aanwezig in de figuur van Maria. Maar welk
een verschil zit er niet tussen haar en die eerste godin. Dat
was een stralend autonoom wezen. Niet alleen koesterend en
troostend maar ook dwaas, zinnelijk en zelfbewust. Nimmer was
zij de mindere, of het exclusieve bezit van één enkele man. En
al had ze volop genoten van vele, steeds wisselende minnaars,
tijdens haar duizenden jaren rijk troonde ze hemelhoog boven
alle mannen uit.
Moederaarde was de oppermachtige grootheid van waaruit alle
leven ontsproot en in wederkeerde. Er bestond dan ook geen beter
voorbeeld waarin de cyclus van geboorte en dood gesymboliseerd
kon worden dan de vrouw. Haar status was superieur aan de man,
die er in die oertijd nog geen benul van had dat een vrouw werd
bevrucht door de inbreng van mannelijk zaad. Hoe inferieur
voelde de man zich niet ten opzichte van dat machtige wezen dat
kennelijk de geheimen van leven en dood zoveel beter kon
doorgronden als hijzelf. Het was pas in een veel later stadium
van de ontwikkeling van onze verstandelijke vermogens dat de man
begon te begrijpen hoe de vork in de steel zat. Dit inzicht werd
meteen het keerpunt. Al zou het nog duizenden jaren duren
voordat dit grote omkeringsproces middels het kruisoffer van
Jezus zou worden voltooid.
Vanaf
het moment waarop het de man begon te dagen dat zijn rol bij de
voortplanting evenredig belangrijk was werd het voor hem zaak om
zijn eigen zaad te beschermen. En daarmee was het gedaan met de
vrije en zelfstandige vrouw! Langzaam maar zeker zouden de
rollen worden omgedraaid en eigende de man zich het privilege
toe om meerdere vrouwen te mogen bezitten, die op straffe van
uitstoting niet alleen afhankelijk van hun broodheer werden,
maar hem ook onderdanig moesten dienen. Dit was nodig omdat een
man zich er alleen op die manier zekerheid over kon verschaffen
dat zijn zaad ook daadwerkelijk zou worden 'uitgebroed' door
zijn eigen uitverkorene(n).
Zo begon de man zich stilaan superieur te wanen en creëerde
hij, op zijn beurt, niet alleen goden naar zijn evenbeeld; ook
deed een mannelijke duivel zijn intrede in de geschiedenis.
Hetgeen
impliceerde dat naarmate de mannelijke dictatuur toenam het voor
vrouwen steeds moeilijker werd om hun aanhankelijke trouw aan de
godin te betuigen. Maar ook al kwam er op een gegeven moment
zelfs een verbod op het uitvoeren van de, nu heidens genoemde,
rituelen - en moest de aanbidding van de moedergodin worden
afgezworen - toch bleef haar gezag gedurende de hele oudheid nog
in takt. Pas in de mythe van Persephone en Pluto kunnen we de
kentering waarnemen waardoor het grote rijk van de moedergodin
uiteindelijk in elkaar zou storten.
In de
allereerste periode hadden we ook al te maken met verhalen over
goed en kwaad, licht en duister en het positieve versus het
negatieve. Deze werden echter niet geprojecteerd op mannelijke
archetypen. De toenmalige mens had te maken met de innige
relatie tussen twee zusters, die in de kern uiteraard uit een en
dezelfde hout waren gesneden.
Het
kenmerk van archetypische koppels is dat zij moeten leren zich
uiteen te zetten met hun tegenpool. Eerst moeten ze zich door
een moeilijke fase vol confrontaties zien heen te worstelen en
pas als dat is gelukt kunnen ze, in alle gelukzaligheid, met
elkaar versmelten. Gelukkig voor ons levert dit proces spannende
verhalen op, waar wij veel van kunnen opsteken.
Om te beginnen verdiepen we ons in een vroege variant van de
Pluto/Persephone mythe.
De
stralende godin Inanna had haar tegenpool in haar monsterlijke
zuster Ereshkigal. Inanna was een stralende persoonlijkheid met
gouden lokken en blauwe ogen. Ze was verleidelijk en sensueel.
Kende vele minnaars en had even zovele dienaars. Ze was zeer
zelfbewust en was eigenlijk álles wat een vrouw graag zou
willen zijn en dát wat een man graag in een vrouw wil zien.
Behalve deze verrukkelijke eigenschappen kon ze wijs en
tegelijkertijd dwaas zijn. Had ze een hart vol mededogen,
waardoor ze in staat was veel troost te bieden en iedereen
liefderijk aan haar borst te koesteren. Met deze overvloed aan
kwaliteiten vertegenwoordigde de godin het heilige, álles
omarmende principe. Ereshkigal daarentegen was een splijtende
kracht. Dat was niet altijd zo geweest. Oorspronkelijk vormde ze
een eenheid met haar stralende zuster. Maar zij was verkracht en
had zich daarna zo vreselijk vernederd gevoeld dat ze
beschutting had gezocht in het duister. In deze afzondering, van
het leven van alledag, was Ereshkigal veranderd in een
verbitterde en waanzinnige, oude vrouw. Die, in totale
duisternis, haar leven sleet op een plaats, die toentertijd door
de Babyloniers en Assyriërs ‘De Grote Plaats Beneden’ werd
genoemd. De meest afschuwelijke plek ooit! Daar waar al het dode
vlees eerst moet versterven en rotten alvorens de natuur het
weer kan omzetten tot de vruchtbare grond van waaruit nieuw
leven kan ontkiemen. De
stralende Inanna was de eerste van een lijn vrouwen die allemaal
Maan of Kore godin genoemd werden.
Kore was de benaming voor de maagdelijke vrouw. Niet in de
betekenis van ongerept, maar van een onafhankelijke, niet aan
een man ondergeschikte, vrouw. Het koren verwees naar de
verantwoordelijkheid voor de jaarlijkse oogsten en daarmee naar
de zorg voor het aardse, materiële welzijn. Terwijl de maan de
hemelse, meer spirituele verantwoordelijkheid voor het
zielenheil van de mens symboliseerde.
Inanna
voelde zich niet alleen verantwoordelijk voor de mens, maar ook
voor het lot van haar zuster die moest overleven in dat aan
Inanna onbekende duister. Ruim van hart en goed bedeeld met de
rijkdommen der aarde wilde ze graag haar schatten delen. Vurig
hopend dat zij hierdoor haar zuster uit de put kon trekken.
Maar, daarmee verried de naïeve Inanna hoezeer ze werd beheerst
door dwaze overmoed.
Ach, hoe had dat ook anders gekund! Inanna was de eerste van een
reeks godinnen die moesten leren wijs te worden via de weg der
ootmoed. Hoe kon zij al weten dat de hemel veel begrip kan
opbrengen voor alle falen en tekortkomingen, maar voor één
ding geen enkel pardon kent: de hybris van de hoogmoed. Dat deze
altijd door goddelijke inbreng ten val wordt gebracht zou de
dure les zijn die ook Inanna moest betalen.
----
Op een
dag ging Inanna met duizend minnaars en dienaren op pad. Ze was
beladen met pracht en praal en had een overvloed aan geschenken
bij zich. Zoals altijd was ze stralend en optimistisch over de
goede afloop. Diep in haar hart trots op haar goede daad.
Tot het
moment waarop het gezelschap bij de mijningang aankwam was alles
naar wens gegaan. Maar O wee, toen Inanna de eerste poort naar
beneden opende. Op het moment dat haar metgezellen dat
griezelige, schemerduister zagen, en de vage geur van rottend
vlees hen tegemoet kwam, vielen de meeste in onmin en zo werd
het gezelschap meteen al aardig uitgedund. Al zou dat Inanna,
louter en alleen vervuld van het goede en zichzelf hierdoor
volkomen overschattend, niet stoppen. Ondanks de waarschuwingen
van de achterblijvers daalde ze, samen met haar meest trouwe
vrienden, naar beneden af.
Zeven poorten zou ze te gaan hebben en na iedere poort moest ze
ontdekken dat het trapgat nauwer werd waardoor ze meer moest
achterlaten. Toen haar metgezellen dat in de gaten kregen
vluchtten ze een voor een terug naar de dageraad en zo bleef
Inanna uiteindelijk moederziel alleen achter. Iedere keer weer
dapper kloppend op de volgende poort en ieder keer opnieuw de
toegangsprijs betalend met nog meer van haar allengs slinkende
schatten. Zelfs haar goddelijke kroon moest ze inleveren en zo
kwam ze uiteindelijk naakt, en ontdaan van al haar vroegere
waardigheid, aan bij De Grote Plaats Beneden. De
plek waar totale duisternis heerst.
Zij, de godin, die uit louter goddelijk licht bestond, kende dit
duister echter niet. Ze wist dan ook niet hoe ze de zuster moest
benaderen, die toch zozeer een deel van haar was.
De confrontatie was
afschuwelijk. Ereshkigal de waanzinnige - die voor geen rede vatbaar was -
herkende haar zuster niet in deze duisternis en verslond haar
met huid en haar. Waarna ze haar restanten uiteen reet in wel
duizend stukken. Welke zij te rotten hing aan de vleeshaken van
het plafond van De
Grote Plaats Beneden.
O,
wat liep het toch slecht af met de onschuldige en dwaze Inanna.
Gelukkig maar, dat de goden een gave bezitten waarover
stervelingen niet beschikken.
Zo zien we in alle verhalen waarin sprake is van een
afstervingsproces, een daarop volgende periode van diepe rouw.
Van noodzakelijke éénwording met het duister. Maar vervolgens
breekt daarna altijd weer dat goddelijke moment van de
wederopstanding aan. Waardoor er een nieuwe cyclus kan
aanvangen. Een cyclus welke naast de zoete, of bittere vruchten,
van al dan niet geleerde lessen, in menig opzicht ook een
herhaling van het voorafgaande laat zien.
----
Uit de
mythe van Inanna wordt duidelijk dat, in de begintijd, de
vrouwen het zelfbevruchtende principe vertegenwoordigden. In de
hele oudheid vinden we hier aanwijzingen van terug. Zelfs nog
bij de latere Egyptenaren.
Van de scarabee – het heilige mestkevertje dat een belangrijk
symbool is uit de vrouwelijke traditie - werd ook aangenomen dat
het zichzelf bevruchtte om nieuw leven te kunnen doorgeven. In
het vroege Egypte gebruikte men namelijk nog niet het mannelijke
symbool van de adelaar. Het symbool van de overwinning op het
duister door de strijd van ratio en logica. Men verheerlijkte
toen nog de gier. Bij uitstek een symbool van de oermoeder, want
net als Ereshkigal voedt ook de gier zich met het uiteenrijten
van afgestorven vlees en ook van haar dacht men dat zij daarmee
zichzelf bevruchtte.
In de begintijd stonden de vrouwelijke symbolen dus nog op de
voorgrond, maar net zoals in de dagelijkse realiteit verbleken
maan en sterren bij de opkomst van de dageraad.
De machtige vrouwen die getooid waren met een kroon van louter
flonkerende sterren - zij die vele duizenden jaren lang zo fier
overeind bleven; staande op de sikkel van een halve maan; zij
die door de eeuwigheid werden getild op de golven van de zee -
deze maangodinnen zouden steeds meer naar de achtergrond
verdwijnen. De zonnegod werd het symbool van de nieuwe tijd en
vanaf die tijd kwam de Maan lijnrecht tegenover de Zon te staan.
Toch kwam de opkomst van de zonnegod gedurende de hele
Egyptische cultuur niet echt van de grond. Even diende zich een
kentering aan gedurende de korte periode waarop de
anarchistische farao's zoon Achnaton de zonnegod Re verhief tot
Aton Re en hem een exclusieve plaats aan de hemel toekende. Het
was Achnaton die ook voor het eerst zijn god niet meer afbeeldde
naar een afbeelding van de mens, al dan niet gehuld met de
hoofdtooi van een dier. Achnaton vereerde de zon in zijn meest
pure vorm. Waardoor het álles omvattende principe wederom
centraal kwam te staan. Het aureool rond de zon van Achnaton
bestond namelijk uit een krans van koesterende handjes welke
uitnodigend naar de mens werden uitgestrekt.
De rebelse Achneaton was rond 1600 voor Christus - net zoals
Mozes dit vrijwel gelijktijdig was - een vroege voorbode van het
monotheïsme, dat pas bij de komst van Jezus vaste grond onder
de voeten zou krijgen.
Want zoals Achneaton tot zijn zon Aton Re zei; "ik ben in
de vader zon’, sprak ook Jezus woorden van gelijke strekking.
Al ging deze nog een stapje verder door bij de kruisdood
letterlijk op te gaan in het rijk der vader.
Dit was het moment suprème waarop de grote omkering werd
voltooid. Sindsdien zou men een vadergod aanbidden die opriep
tot bewustwording van de almachtige geest.
Heden
ten dagen, meer dan 2000 jaar na dato, zien we echter dat het
rijk der almachtige geest over zijn hoogtepunt is en steeds meer
verwordt tot een materialistisch en autoritair machtsprincipe.
De hoogste tijd dus voor een nieuwe wending. Al
zou het, mijns inziens, een foute denkwijze zijn om de
moedergodin wederom op de troon te willen helpen. Nu moet er
juist een synthese ontstaan tussen de vruchten van beide
werelden, zodat Zon en Maan niet langer meer tegenover elkaar
staan, maar volgens de wetten van de archetypen eindelijk op
kunnen gaan in de Zon/Maan eenheid: het heilige huwelijk der
tegenstellingen.
-----
Na deze
omzwervingen komen we nu aan bij de mythe waar het eigenlijk om
gaat. Want vele verwikkelingen en vertakkingen verder werd uit
de oorspronkelijke restanten van Inanna’s vlees Ereshkigals
zoon geboren. De prins der duisternis, die op zoek ging naar
zijn lentebruid Prosperina. Deze god droeg bij de Grieken de
naam Hades. Maar wij zullen dit koppel verder noemen naar hun
meer bekende romeinse namen: Pluto en Persephone.
In dit mysterieuze, en diep psychologische, verhaal ligt de
sleutel verborgen die we moeten gebruiken om straks de sprong te
kunnen maken naar deze tijd.
Er waren inmiddels duizenden en duizenden jaren evolutie
overheen gegaan en Pluto had niets meer van de waanzinnige
Ereshkigal. Hij was de duistere zeer intelligente broer van de
Griekse god Zeus, die in naam de oppergod van de Olympus was.
Zeus mocht dan wel, temidden van al zijn vrouwen en minnaressen,
stoeien in het licht der dageraad, maar net zoals Inanna in haar
tijd, had hij geen kijk op wat zich in onderwereld afspeelde.
Pluto daarentegen was in het bezit van een onzichtbare helm,
waarmee hij zich ongemerkt in de bovenwereld kon begeven. Het
was Pluto die de geheimen van leven én dood kende, terwijl Zeus
slechts de macht der dageraad tot zijn beschikking had. Alleen
was men in deze periode zo vervuld en verblind door de
inflatoire glorie van de ratio, dat men geen zicht had op de
werkelijke macht van de god der duisternis.
In de nu volgende confrontatie tussen licht en duister zou het
niet langer gaan om twee zusters. Ook was het niet zo dat de
lichtdrager de ontluisterende tocht naar beneden moest
ondernemen. Dit keer voelde de prins der duisternis een steeds
sterker wordend verlangen in zich branden om zich te verenigen
met zijn tegenpool: een onschuldige maagd in het bovenrijk.
Pluto staat voor de heelmeester die wonden heelt. Niet door
simpelweg zijn helende gaven uit te delen, maar door het
principe van het wegsnijden der rotte plekken. Pluto is een
chirurgijn die het liefst zonder enige verdoving te werk gaat.
Meedogenloos stelt hij aan de kaak wat niet langer essentieel is
voor het groeiproces van het leven. Op het eerste gezicht lijkt
het erop dat hij wreed en zinloos geweld gebruikt, maar zijn
inbreng heeft een zuiverende en louterende functie. Hij draagt
er namelijk persoonlijk zorg voor dat de cyclus van het leven
steeds opnieuw wordt gefilterd van alle opgeslagen prut, zodat
een gezonde doorgang wordt gegarandeerd.
Gedreven door hartstocht en verlangen baant Pluto zich, op een
goede dag, een weg naar het bovenrijk.
Er is
een natuurwet die dicteert dat alles wat in het onbewuste
sluimert op een gegeven moment bewust gemaakt moet worden. En
Pluto wil dolgraag toegeven aan die brandende passie die hij
steeds sterker in zich voelt gloeien. Hij moet dus wel op zoek
naar een ongerepte bruid in de dageraad. Pure onschuld is wat híj
nodig heeft om compleet te kunnen worden, want als de geslepen
god van de onderwereld is hijzelf verre van dat. Hoe je het ook
bekijkt, uiteindelijk is en blijft hij natuurlijk wel een verre
nazaat van oermoeder Ereshkigal.
Pluto is dus verre van aangenaam gezelschap, maar desondanks wil
hij zijn geluk beproeven en zijn eenzaam hart warmen aan een
dochter van de dageraad. En
zo sluipt hij, onzichtbaar als hij is, naar een weiland waar hij
een groep jonge meisjes ziet spelen. Al zingend plukken ze
bloemen en vrolijk genieten ze met elkaar van een verrukkelijke
lentedag.
In het midden van hen ziet hij een meisje dat liefelijker en
onschuldiger is dan hij ooit in zijn stoutste dromen heeft mogen
aanschouwen en meteen is hij radeloos verliefd en verloren. Maar
geslepen als Pluto is, begrijpt hij dat deze, nog meer kind als
vrouw zijnde Persephone, nooit met hem zal afdalen naar dat
geheimzinnige en duistere rijk waarover hij de scepter zwaait.
Hij begrijpt ook dat de moeder van dit meisje, de korengodin
Demeter, er nooit en te nimmer in zal toestemmen dat hij haar
dochter met zich mee zal voeren. Zeker niet naar de onderwereld
die zij zo verfoeit. Alles zou Demeter er voor over hebben om
haar kind te beschermen en dus moet Pluto een list verzinnen.
Gelukkig voor hem is het lot hem daarbij gunstig gezind, want de
tijd is rijp voor een compromis tussen licht en duister. En zo
plant Pluto stiekem, zijn eigen magistrale doodsbloem, de Narcis
tussen de lieflijke lentebloemen. Die bloem die wel vrolijk van
kleur is en onschuldig lijkt, maar die mysterieus ruikt en in
haar geur iets verraadt van het geheim der seksualiteit.
Het meisje dat op
de drempel staat de kindertijd te verlaten ruikt nieuwsgierig
aan de wonderlijke bloem, die ze nooit eerder in de wei zag
staan en bedwelmd door de geur kan ze zich niet beheersen. Ook
al rilt en huivert ze, en voelt ze vaag aan dat ze op het punt
staat iets onherstelbaars te doen, ze kán het lot niet
tegenhouden en opgewonden plukt ze de bloem. Zoals ze dat al
duizenden keren eerder deed en om net, als alle voorgaande
keren, de bloemen naar moeder Demeter te brengen. Haar blij
toeroepend, "Mama,
kijk eens wat een mooie bloemen ik voor jou heb geplukt".
Edoch; deze
keer zal het anders gaan!
Precies op het moment waarop Persephone haar bloem plukt scheurt
de aarde open. Onder woest tromgeroffel – gezeten op een van
zijn vier zwarte paarden - stormt de prins der duisternis naar
boven. Met één ruk trekt hij Persephone voor zich op het paard
en even snel als hij was gekomen snelt hij weer terug het
duister in.
Het hele voorval vond plaats in een fractie van een seconde.
Eigenlijk leek het er zelfs even op alsof er helemaal niets was
gebeurd. Behalve dan dat de aarde die ene maagd miste, waardoor
het leven nooit meer zo zou zijn zoals voorheen. Simpel en
betrouwbaar, omdat de bescherming van de godin, door alle tijden
heen, via de lijn van moeder op dochter werd voortgezet.
Toen de vriendinnenschaar wanhopig naar moeder Demeter toesnelde
en haar vertelde wat er was gebeurd, begreep deze ogenblikkelijk
dat er een eind was gekomen aan het rijk der onafhankelijke
vrouwen. Gevangen
en verkracht als zij was deelde Persephone immers allerminst uit
vrije wil het bed van haar heergemaal.
Demeter was
radeloos. Niet alleen om het persoonlijk verlies van haar
lieflijk lentekind, maar ook omdat ze dacht dat de toekomst geen
enkel perspectief meer bood en nu was zij het die waanzinnig
werd. Ze rukte zichzelf de haren uit haar hoofd en bekommerde
zich niet langer meer om het lot van de mensen. Ze zorgde niet
meer voor het koren en zo gebeurde het dat de oogsten niet meer
konden worden binnen gehaald en de schuren niet meer werden
gevuld. De mensen begonnen honger te lijden en eigenlijk zou hun
lot er heel slecht uitgezien hebben als vader Zeus niet naar
beneden had gekeken en zag hoe slecht het er met hen voorstond.
Onmiddellijk riep hij Demeter bij zich en sprak tot haar,
‘jij bent zowel mijn zuster áls mijn gelijke, maar nu moet ik
je toch ernstig toespreken want zó gaat het niet langer! Hoe
verdrietig jij ook moge zijn, je bent en blijft een godin en het
is jóuw taak om de mensen te beschermen".
Maar
de waanzinnige Demeter was voor geen rede vatbaar en dus bleef
Zeus niet anders over dan zijn machtige broer op het matje
roepen.
"Deze
keer ben je toch echt buiten je boekje gegaan. Ik eis dat je
deze dochter terugstuurt naar haar moeder!"
Misschien
had Pluto dat ook wel gewild. Wat had hij niet vol gezeten met
dromen en verlangens naar een vrouw die hem zou beminnen en vele
kinderen schenken. Maar zijn verovering was een jammerend meisje
dat tranen met tuiten huilde om haar moeder. En daar raakt zelfs
voor de meest vurige minnaar de lol toch wel snel vanaf.
Nee, Pluto had misschien de hele roof best ongedaan willen
maken. Maar dit was onmogelijk. Persephone, nieuwsgierig en
bedwelmd door de Narcis, die haar seksueel had gewekt, had een
hap van de granaatappel genomen. Pluto’s doodsappel die
symbool staat voor zijn zaad, omdat het een vrucht is met zoveel
kleine pitjes. Het was een schilderachtige manier om Zeus te
vertellen dat het huwelijk tussen het koppel wel degelijk was
geconsumeerd. Hierdoor kon de roof dus nooit meer ongedaan
worden gemaakt. Door het eten van de granaatappel was Persephone
immers deelgenoot geworden van de geheimen van de onderwereld.
Toch moest er een oplossing komen en snel ook, want de situatie
was kritiek. Maar dit zijn precies het soort momenten waarop
grote doorbraken tot stand komen en zo kon de volgende
bewustzijnssprong gemaakt worden.
Het zou voor het eerst in de geschiedenis van de mythen zijn dat
er een compromis tussen licht en duister tot stand werd
gebracht. Persephone mocht voortaan in de lente en zomerperiode
terugkeren naar het rijk van haar moeder, zodat ze er zorg voor
kon dragen dat het koren weer kon groeien en de oogst
binnengehaald. Maar als de schuren waren gevuld, keerde ze terug
naar het benedenrijk waar ze zich verenigde met haar heergemaal.
Zo groeide ze zowel in haar rol van korengodin én koningin van
de onderwereld en begon ze steeds meer te middelen in zaken van
leven en dood. Hierdoor ontstond een nieuwe cyclus die, zelfs
tot in onze tijd, verstrekkende gevolgen zou gaan krijgen.
Laten
we nu even stilstaan bij de psychologische betekenis van dit
verhaal.
Ten tijden van Inanna zagen we dat de terugkeer naar het duister
een regelrechte regressie naar de waanzin betekende. De tocht
naar beneden werd in die tijd voorgesteld als een suïcidale
daad en kon alleen door een in de kern onsterfelijke godin
worden gemaakt. Bovendien was het een uiterst onaangename tocht.
In feite was het een fraaie beschrijving van een steeds dieper
en uitzichtlozer wordende depressie. Een depressief mens lijkt
dezelfde tocht naar beneden te gaan en kan ook niet gevolgd
worden door goedbedoelende metgezellen. Uit zelfbescherming
moeten deze wel afhaken als het licht verdwijnt. Want de mens
die deze gang gaat merkt hoe hij onontkoombaar wordt meegezogen
naar de bodem van de put en ondertussen steeds meer van zijn
waardigheid verliest. Alle aardse maskers waarachter hij
zichzelf placht te verschuilen blijken nutteloos in het duister
en zo wordt stilaan zijn ziel blootgelegd. Pas als hij niets
meer te verliezen heeft kan hij worden geconfronteerd met de
diepste waarheid in ieder mens. Want, al ontkennen we dit nog zo
hard, en claimen wij moderne en vooral beschaafde wezens te
zijn, diep in ons zit nog steeds dat ongetemde oerbeest.
Zonder uitzondering zijn alle mensen behept met een lichte én
duistere kant en pas als we het negatieve in onszelf volledig
durven te onderkennen kunnen we onszelf - en de wereld waarop
wij leven - transformeren. Er is immers die oerwet die dicteert
dat alles wat nog in het onbewuste duister sluimert aan het
licht moet worden gebracht. Dat is de enige mogelijkheid om de
druk van de ketel te halen waardoor uiteindelijk alle giftige
dampen kunnen oplossen.
Dit is een waarheid die voor ieder individu afzonderlijk geldt,
maar die ook collectief onderkend moet worden. Alleen lukt dit
tragisch genoeg nog niet zo goed. Van veel diepgang kan de
moderne mens immers nog steeds niet beticht worden, terwijl het
daar wel de allerhoogste tijd voor is.
Zonder in doemdenken te vervallen vrees ik dat we, de komende
tijd, in sterk toenemende mate met onze neus op de feiten zullen
worden gedrukt en dat dit proces net zolang door zal moeten
gaan, tot wij werkelijk onze volle verantwoordelijkheid ten
opzichte van onszelf en onze naasten nemen. Gelukkig heeft de
moderne mens een bewustzijn verworven waarvan mag worden
verwacht, dat het ook in staat zal zijn om te onderkennen dat
onze agressieve hebzucht - en onstuitbare drang naar meer en
beter geen betere mensen van ons heeft gemaakt. Integendeel,
de huidige graaicultuur is schadelijker voor het leven op onze
planeet dan ooit tevoren werd voorzien.
Uiteraard kon dit besef nog niet verwacht worden van de mens aan
de bakermat der bewustzijnsontwikkeling. In die periode moesten
rede en logica nog helemaal ontwikkeld gaan worden en moest de
mens zich wel afwenden van de onvolwassen roes van het
collectief. Indertijd moest men juist een flinke dosis
assertiviteit gebruiken. Want precies zoals het bij kinderen
gaat, moest de primitieve mens eerst leren waakzaam te worden en
dat gaat nu eenmaal het beste in het licht der dageraad.
Ten tijden van de Griekse beschaving was dit proces zover
gevorderd dat de mens rijp was voor een compromis. Men besefte
dat het leven veel aan kleur zou winnen als alles niet langer
uitsluitend via een zwart/wit visie geïnterpreteerd zou worden.
Daarom is verreweg de meest in het oogspringende vernieuwing die
uit de Pluto/Persephone mythe naar voren komt het gegeven dat
het niet uitsluitend de waanzin en de dood zijn, die de mens te
wachten staat die geroepen wordt om de tocht naar de onderwereld
te gaan. Immers, sinds de komst van Persephone schijnt op de
bodem van 'De Grote Plaats Beneden' precies dat beetje
licht dat de mensheid in staat stelt om steeds meer schatten te
mogen ontsluieren in de diepte van ons bewustzijn. Zo zullen we
stilaan leren hoe de grote geheimen van het leven gehanteerd
moeten worden en daardoor zal het ongetwijfeld eenvoudiger
worden om onze projecties terug te nemen. Zodat we een
angstvallig onderdrukte waarheid onder ogen durven te zien.
Namelijk dat wij en de goden uit één en hetzelfde materiaal
bestaan.
Shakespeare zei het al,
"We are the
stuff dreams are made off".
|